ESSAY

De Stand van het Tuchtrecht

Noa de Leon-van den Berg

is gespecialiseerd in het strafrecht. Daarnaast verleent ze rechtsbijstand in tuchtrechtzaken. Ze is oprichter en secretaris van Nederlandse Vereniging van Tuchtrechtadvocaten, Disciplina, en hoofdredacteur van het Tijdschrift Tuchtrecht..

Steeds vaker halen spraakmakende tuchtzaken het nieuws: brandstichtende -advocaten, artsen die zich bezig houden met chemseks, accountants die zich voor de tuchtrechter moeten verantwoorden. Daarnaast mag het algemene tuchtrecht zich in meer aandacht verheugen. Je merkt dat aan het aantal cursussen, boeken en -opleidingen op het gebied van tuchtrecht, gedragsrecht en ethiek.

Waar het tuchtrecht vroeger meer een interne werking had, gericht op respectieve beroepsgroepen zelf, heeft het tuchtrecht inmiddels ook een externe, meer publieke en maatschappelijke functie gekregen. Onder de noemer van kwaliteitsverbetering en transparantie worden de meeste uitspraken van de diverse tuchtrechtelijke colleges gepubliceerd op het internet via de daartoe bestemde en voor het publiek toegankelijke databanken. Zolang de diverse tuchtrechtelijke deelgebieden – ik doel daarmee in elk geval op het advocaten-, accountants-, medisch-, notariële, deurwaarders- en veterinaire tuchtrecht – echter naast elkaar blijven bestaan en niet onderling rechtsvergelijkend gaan functioneren, zal de maatschappelijke roep om een transparanter tuchtrecht en een kwalitatief goed tuchtrecht niet in voldoende mate worden beantwoord. Het maatschappelijk belang van het tuchtrecht, alsmede het belang van het tuchtrecht als richtinggevend instrument voor het gedrag van bepaalde categorieën van beroepsbeoefenaars, zal alleen maar toenemen. Het is dan ook tijd – en naar mijn mening ook nodig – om op die ontwikkeling te -anticiperen en te bezien hoe het tuchtrecht, zowel in materiële als in formele zin, verder geprofessionaliseerd en verbeterd kan worden. Dit essay is een eerste aanzet hiertoe. Het spreekt voor zich dat dit niet van de een op de andere dag gerealiseerd kan worden. Daarom heb ik het jaar 2035 daarvoor als een stip aan de horizon genomen.

Het is dan

ook tijd dat

het tuchtrecht
verder

geprofessionaliseerd

wordt

2035

Ik hoop dat in 2035 het tuchtrecht in juridisch Nederland anders zal zijn vormgegeven. In plaats van de huidige lappendeken aan tuchtrechtelijke deelgebieden, moet het tuchtrecht anno 2035 een transparanter, overzichtelijker en vooral inzichtelijker juridisch systeem worden waarin de werkwijze van beroepsbeoefenaars centraal staat. Rechtsver-gelijking tussen de diverse tuchtrechtelijke deelgebieden is daarbij van wezenlijk belang. Een effectievere met rechten en waarborgen omklede rechtsgang, meer dan tot nu toe het geval is, hoort daar evident ook bij. Juist doordat de maatschappelijke functie van het tuchtrecht in de toekomst zwaarder zal gaan wegen, moet de inrichting van de (tucht)rechtsgang in voldoende mate recht doen aan alle relevante belangen. In de loop der jaren is op basis van de jurisprudentie betreffende de diverse wettelijke tuchtrechtelijke (deel)gebieden een overkoepelende professionele standaard ontwikkeld: de beroepsbeoefenaar moet zich onthouden van handelen of nalaten in strijd met de betamelijkheid. Deze open norm wordt per beroepsgroep aan de hand van jurisprudentie en gedragsregels ingekleurd. Tot nu toe is er echter nog weinig aan rechtsvergelijkend onderzoek gedaan tussen die tuchtrechtelijke (deel)gebieden. Juist tegen de achtergrond van de publieke functie van het tuchtrecht, als ook het gegeven dat er in toenemende mate en maatschappijbreed over van alles en nog wat wordt geklaagd, is rechtsvergelijking tussen die deelgebieden van wezenlijk belang voor de rechtszekerheid en de rechtseenheid. In de diverse tuchtrechtelijke uitspraken wordt thans slechts incidenteel over de grens van het eigen rechtsterrein heen gekeken en vindt vergelijking met andere (tucht)rechtsgebieden nauwelijks plaats. Om tot rechtseenheid en rechtszekerheid te komen, zeker ten aanzien van het formele recht, pleit ik ervoor te komen tot de oprichting van de Raad voor de Tuchtrechtspraak. Een herziene rechtsgang en de invoering van een wetboek van tuchtprocesrecht zijn ook op hun plaats.

De blauwdruk

Voor de verdere ontwikkeling van het tuchtrecht in zijn algemeenheid alsook de verbetering van het huidige kwaliteitsniveau van de tuchtrechtspraak, is het noodzakelijk dat de diverse deelgebieden van elkaar leren en een gemeenschappelijk kader hebben met betrekking tot de te hanteren werkwijze. Dit is niet alleen efficiënter, maar zal zonder meer bijdragen aan verbeteringen op het gebied van deskundigheid, doorloopsnelheid en bejegening van zowel beklaagde als klager. Een belangrijk aspect is bovendien dat op deze manier mediation een plek kan krijgen binnen de tuchtrechtelijke rechtsgang. Daar kom ik later op terug. Allereerst de Raad voor de Tuchtrechtspraak.


Raad voor de Tuchtrechtspraak

Met de oprichting van een Raad voor de Tuchtrechtspraak, die een afdeling kan zijn binnen de Raad voor de Rechtspraak, kan de rechtseenheid tussen de diverse (wettelijke) tuchtrechtelijke gebieden en de tuchtrechtspraak worden geborgd. Daarmee kan tevens de ontwikkeling van het noodzakelijke beleidskader worden gegeven. Voor wat betreft de taken en de bevoegdheden van de Raad voor de Tuchtrechtspraak ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de Raad voor de Rechtspraak.

Ten aanzien van de rechtsgang zie ik twee feitelijke instanties, te weten in eerste aanleg de regionale tuchtkamers ingedeeld naar beroepsgroep (de regionale tuchtkamer voor deurwaarders, advocaten, medici, notarissen en accountants), en het hoger beroep bij de centrale tuchtkamer (wederom ingedeeld naar beroepsgroep). Daarna is er in bepaalde gevallen cassatie mogelijk bij de Tuchtkamer voor de Rechtseenheid, vergelijkbaar met rechtsgang in cassatie bij de Hoge Raad.

De Raad voor de Tuchtrechtspraak beantwoordt in voorkomende gevallen rechtsvragen, die bijdragen aan de ontwikkeling van het tuchtrecht en de rechtsbescherming. Door te erkennen dat het tuchtrecht een zelfstandig en complex rechtsgebied is, is het nodig dat aan een rechtsvormend orgaan deelgebied overstijgende rechtsvragen kunnen worden voorgelegd.


Beide tuchtkamers worden per beroepsgroep ingericht met daarin beroepsgenoten uit die specifieke beroepsgroep, met een rechter als voorzitter. De Tuchtkamer voor Rechtseenheid kan zaken ook terugverwijzen naar de centrale tuchtkamer. In mijn optiek wordt – net als bij de Hoge Raad – aan de Tuchtkamer voor Rechtseenheid een parket verbonden, waarvan advocaten-generaal en de (plaatsvervangend) procureur-generaal deel uitmaken. De voornaamste taak van het parket is het geven van rechtsgeleerde adviezen aan de Tuchtkamer voor Rechtseenheid. Het parket is onafhankelijk. Belangrijk verschil met het parket van de Hoge Raad is dat aan het parket van de Tuchtkamer voor Rechtseenheid ook juristen-ethici zijn verbonden, hetgeen samenhangt het karakter van het tuchtrecht.

Tuchtrecht is

serieuze business,

zowel voor de

beroepsbeoefenaar

als de maatschappij

Wetboek voor tuchtprocesrecht

Hoe deze organisatiestructuur formeel in te bedden? Naar mijn overtuiging is daarvoor één wetboek voor (wettelijk) tuchtprocesrecht onontbeerlijk. Ondanks de verschillen in de feitelijke uitwerking van de materiële normen per beroepsgroep, is de rechtsgang identiek.

Op basis van het wetboek van tuchtprocesrecht worden in alle tuchtzaken, bij welke regionale kamer dan ook, de dossiers op dezelfde wijze samengesteld en wel door de griffie genummerd en aan partijen toegezonden (via een digitaal portaal).

De antecedentenlijst van de betrokken beroepsbeoefenaar, zoals bekend bij de tuchtkamer, wordt separaat aan de beklaagde beroepsbeoefenaar – en dus niet aan klager – in het digitaal procesdossier van de beklaagde toegevoegd. Het griffierecht per klager is gelijkgesteld. Beschrijving van de rechtsgang in het geheel, inclusief de bepalingen omtrent herziening en beroep op nader te voeren gronden, wordt in elk deelgebied mogelijk.

Zonder

voorgesprek

met een

poort-wachter

is de klacht

niet-ontvankelijk

Poortwachtersfunctie

Een klager kan pas de (rechts)gang naar de tuchtrechter maken nadat er een voorgesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en beklaagde onder leiding van een daartoe speciaal opgeleide (onafhankelijke) poortwachter. Tijdens dat gesprek wordt ook de mogelijkheid van mediation ter oplossing van de klacht beproefd. Deze vorm van geschillenbeslechting wordt – voor zover mij bekend – in het tuchtrecht nog niet toegepast.

Ik kan mij voorstellen dat in het tuchtrecht in bepaalde gevallen juist mediation voor beroepsbeoefenaar en klager recht kan doen aan hun emoties en belangen, en daarmee een adequaat instrument is voor de oplossing van de klacht. De poortwachter kan partijen verwijzen naar mediators, maar de tuchtrechters kunnen dat uiteraard ook (gaan) doen.

Wanneer partijen na een voorgesprek niet tot een oplossing komen, kan de klacht worden doorgeleid door de functionaris naar de (regionale) tuchtkamer van de desbetreffende beroepsgroep. Zonder voorgesprek is de klacht niet-ontvankelijk. Deze poortwachtersfunctie draagt bij aan de noodzakelijke doelmatigheid van het tuchtrecht en aan de procesefficiëntie.


De setting

Ook ten aanzien van de fysieke inrichting van de tuchtkamers, wat ik maar noem de setting, heb ik een paar suggesties voor de toekomst. Tuchtrecht is serieuze business, zowel voor de beroepsbeoefenaar als de maatschappij. Dat zo zijnde moet dat ook zichtbaar worden in de plaats waar de Raad voor de Tuchtrechtspraak wordt gevestigd, alsook de kamers waar de zitting wordt gehouden. Een Paleis van Justitie is daartoe de meest aangewezen plek.

De inrichting van de zittingszaal vraagt in het licht van het vorenstaande eveneens een aanpassing ten opzichte van de huidige situatie. De huidige zaalopstelling, waarin de klager en de beklaagde met de nodige afstand recht voor de tuchtrechter zitten, moet worden losgelaten.

In de zittingszaal van 2035 kijken klager en beklaagde ook elkaar in de ogen doordat partijen en de tuchtrechter als het ware in een driehoek ten opzichte van elkaar zijn geplaatst en dichterbij elkaar zitten. De tafel waarachter de leden van de Tuchtkamer zitten, staat weliswaar iets hoger dan de andere twee tafels, maar minder ver weg uit elkaar dan nu gebruikelijk is in een zittingszaal. In wezen lijkt de opstelling – los van het hoogteverschil – op een vergaderopstelling, geheel in lijn met de aard van het tuchtrecht. Door beroepsbeoefenaars wordt de huidige opstelling ervaren als een strafzitting, terwijl het tuchtrecht – aldus de jurisprudentie – geen strafrecht is.


Tot besluit

Ik hoop met dit essay een aanzet te hebben gegeven tot een discussie over de verdere ontwikkeling van het tuchtrecht. Ik kijk met nieuwsgierigheid uit naar de stand van het tuchtrecht in het jaar 2035.