ESSAY

De Stand van de Advocatuur

Jan Loorbach

is werkzaam bij NautaDutilh. Hij was deken van de Rotterdamse Orde van Advocaten van 1996 tot 1999, en landelijk deken van 2010 tot 2013. ­Tevens was hij lid van de commissie die in 2017 adviseerde over de herziening van de Gedragsregels.

De rechtsstaat is ook maar een geloof, en geloof is ook maar een afspraak. Een afspraak waaraan een grote groep zich verbindt en waar je je moeilijk aan kunt onttrekken wanneer je van die groep deel uitmaakt. Yuval Noah Harari beschrijft dit nogal confronterend in Sapiens: hij verklaart het succes van de menselijke soort uit het vermogen om fictieve verhalen – mythen – te verzinnen en er met grote groepen in te geloven.

‘Elke vorm van grootschalige menselijke samenwerking – een moderne staat, een middeleeuwse kerk, een antieke stad of een archaïsche stam – is geworteld in gemeenschappelijke mythen die alleen bestaan in de collectieve fantasie.’ En dan vervolgt hij met de vaststelling dat de collectieve omarming van mythen niet alleen religies mogelijk maakt, en staten, maar ook rechtssystemen. ‘Maar geen van die dingen bestaat buiten de verhalen die mensen verzinnen en aan elkaar doorvertellen. Er zijn geen goden in het heelal, geen naties, geen geld, geen mensenrechten, geen wetten en geen rechtsgang buiten de collectieve fantasie van de mensheid.’ Harari noemt juristen ‘in wezen machtige magiërs’, met als belangrijkste verschil met tribale sjamanen dat moderne juristen veel vreemdere verhalen vertellen. En dat toont hij nog eens overtuigend aan met het concept van de rechtspersoon, ‘de corporaties’. Zelf vind ik geld ook een griezelig voorbeeld. Zo bezien is de rechtsstaat dus gefundeerd op een collectief verzinsel en uitgewerkt in de imaginaire realiteit van een sociaal contract. Er is natuurlijk de gedachte dat er natuurrecht is, normen die zo vanzelfsprekend en ‘van nature’ gelden, dat ze al bestaan zonder afspraak. Maar misschien is die gedachte ook wel een afspraak... In deze profane religie van de rechtsstaat beweegt de advocaat zich als een eigentijdse juridische medicijnman. Zijn dagvaardingen, excepties en wrakingsincidenten verschillen minder dan je zou denken van offers bij volle maan, brouwsels van paddendrek of het volspijkeren van een pop die je vijand voorstelt. Met het voorgaande kun je twee kanten op. De ene: als de rechtsstaat ‘maar’ een afspraak is, gebaseerd op een mythe zonder eeuwigheidswaarde, die door opzegging of erosie kan verdwijnen, dan moeten we het primaat van de rechtsstaat maar een beetje relativeren, en bijvoorbeeld het belang van een maatschappelijk gewenste opsluiting van een slechterik stellen boven al te strenge eisen aan bewijs en andere procedurele regels. Ik wil toch liever de andere kant op. In die richting is en blijft een sterke, competente, onafhankelijke en door goed toezicht op kwaliteit gewaarborgde advocatuur een onmisbare en prominente factor. Die andere richting is dat we de rechtsstaat als een te koesteren verworvenheid met volle overtuiging moeten omhelzen en sterk houden. Ja: de advocaat als sterkhouder van de rechtsstaat. De eerste houder van de leerstoel advocatuur, Bert Quant, noemde advocaten ‘de ganzen van het Capitool’ – nog steeds een prachtig beeld. Sterk houden juist omdat de rechtsstaat broos is, omdat die wel tegen een stootje, maar ook kapot kan.

Overheden

dieselen

legislatief

onstopbaar

door zonder

deregulerings-

compensatie

De pluriforme balie

Terwijl de ene advocaat arbitreert over een paar honderd miljoen, staat een andere advocaat een klant bij in een schuldsanering of een Bopz-zaak. Terwijl sommige strafrechtadvocaten met uiteenlopende zelfgenoegzaamheid grote zaken op de TV toelichten (maar al te vaak zonder dat evident is welk cliëntenbelang gediend is), houdt de grote meerderheid van de strafrechtadvocatuur zich bezig met bijstand in zaken die publicitair niet interessant zijn, maar wel diep ingrijpen in persoonlijke levens. En tussen die advocaten verschillen de inkomens wel met een factor 30. Is dat dan toch één advocatuur? Is het wel ‘hetzelfde beroep’ dat deze vogels van zeer gevarieerde pluimage uitoefenen? Mijn antwoord blijft ja. Dat ja kan het best getoetst worden aan de hand van de kernwaarden: onafhankelijkheid, integriteit ­(waaronder de betamelijkheid), partijdigheid, vertrouwelijkheid en deskundigheid.

Het belang en de compromisloosheid van de partijdigheid zijn nog eens onderstreept doordat de ooit voorgestelde ‘zesde kernwaarde’ van dienstbaarheid aan het publieke belang van een goede rechtsbedeling niet als zodanig in de wet is opgenomen, maar nog slechts als kapstok voor de kernwaarden is ondergebracht in de inleidende bewoordingen van artikel 10a Advocatenwet. Wanneer is een advocaat een advocaat? De wettelijke noodzaak om je juridische positie te beschermen door inschakeling van een advocaat doet zich maar in een minderheid van de gevallen voor. En dan staat de multinational met overnameplannen voor dezelfde keus om al dan niet een advocaat in te schakelen als een sociale huurder of iemand met een letselschadeprobleem. Bij die keuze zal het voor al die soorten van opdracht – mede – bepalend zijn wat die specifieke advocatuurlijke eigenschappen, geëtiketteerd met door gedragsregels en toezicht bewaakte kernwaarden, zullen bijdragen aan de kwaliteit en het karakter van de dienstverlening. Wat mij betreft moet dus worden vastgehouden aan één balie, die dus alle cliënten bedient, en alle soorten advocatuurlijke dienstverlening omvat en controleert.

De grenzen van het werkterrein

Dan doemt ook altijd de vraag op wat nog advocatuurlijke dienstverlening is, en wat niet meer. Er is wel bepleit dat alleen direct procesgerelateerd werk advocatenwerk is, om daar dan bijvoorbeeld de conclusie uit af te leiden dat daarbuiten geen sprake is van het verschoningsrecht. Anderen trekken die cirkel veel ruimer: alles wat met juridische advisering te maken heeft valt eronder, en dan moet steeds als uitgangspunt gelden dat door te kiezen voor een advocaat alle kernwaarden gelden, dus zeker ook het beroepsgeheim (de vertrouwelijkheid). De door mij onderschreven dominante opvatting is dat in onze rechtsstaat het individu zich vaak teweer moet stellen tegen een machtige en deskundige wederpartij en dan baat heeft bij en recht heeft op een advies- en bijstandsrelatie waarin hij zijn kaarten gerust op tafel kan leggen, en dus zonder vrees voor kennisneming door derden. Dat hoeft niet per se procesgerelateerd te zijn. Daarbij past onmiddellijk de kanttekening dat hier op de advocaat van de weeromstuit van dat mooie ‘principe’ van vertrouwelijkheid – die naar haar aard moeilijk te superviseren is – een zware verantwoordelijkheid drukt om met het beroepsgeheim wijs en gewetensvol om te gaan. Laat je door je cliënt geen rokend pistool toestoppen en onderken wanneer zich een conflict van plichten voordoet, waarbij eventueel het verschoningsrecht moet wijken. Er zijn ontwikkelingen gaande om de werking van het verschoningsrecht in te perken, bijvoorbeeld door wetgeving die een meldingsplicht oplegt, zoals de Wwft. Dit vraagt om robuust en wijs beleid en subtiele stuurmanskunst van de NOvA: het instituut moet ferm, maar met nuances verdedigd worden.

Dan doemt

ook altijd de

vraag op wat

nog advocatuurlijke

dienstverlening is,

en wat niet meer

De toekomst van gefinancierde rechtshulp

‘Access to justice’ is een grondrecht – als onderdeel van ‘fair trial’ – en gaat natuurlijk over heel veel meer dan een staatsloket waar de sociale advocatuur zijn vouchers voor bijstand aan minvermogenden kan cashen. Voldoende capaciteit en kwaliteit van het rechterlijk apparaat zijn een pendant. Ingewikkeld in de beeldvorming is dat het probleem van een tekortschietende financiering van rechtshulp een probleem is van rechtzoekenden, die in het publiek domein geen eigen gezicht hebben. Hij of zij die nu nog niet weet dat hij of zij volgend jaar rechtzoekend zal zijn, zal dit vraagstuk dit jaar nog een zorg zijn. Daarom moet de advocatuur opkomen voor de noden van cliënten van morgen, die vandaag hun stem nog niet verheffen. Dan lijkt het al gauw dat de advocatuur voor eigen parochie preekt. Op dat punt kan er naar mijn gevoel door de balie sterker gecommuniceerd worden.

Zichtbaar is

dat de advocatuur

evolueert, maar

niet schoksgewijs

Wat staat de advocaat te wachten?

Sinds de jaren ‘90 is het het verdienmodel van de juridische sterrenwichelaar Patrick Süskind om jaarlijks uit te leggen waarom volgend jaar totaal disruptief zal zijn voor de advocatuur. Cassandra wist het wel, en werd in het oude Troje niet geloofd; Süskind weet het niet, en wordt wèl geloofd. Zichtbaar is dat de advocatuur evolueert, maar niet schoksgewijs. Een permanente oorzaak voor verandering van de advocatuur komt van buiten: er ontstaat nieuwe vraag door meer en ingewikkelder regelgeving, meer handhaving, meer mondigheid. Bij mij thuis mag er geen boek meer in als er niet eerst een boek uitgaat, maar overheden dieselen legislatief onstopbaar door zonder dereguleringscompensatie. Dan moet de overheid ook eerlijk in de bijsluiter schrijven dat ook deze wet weer zal leiden tot geschillen, en dus rechtspraak, en erkennen dat zij zelf weer nieuwe gefinancierde rechtshulp uitlokt. Een tweede oorzaak is dat de overheid zich kennelijk genoodzaakt ziet om zelf heel veel te procederen. Minister Dekker heeft gelijk als hij zegt dat er teveel wordt geprocedeerd, maar miskent dat de oplossing niet zou moeten zitten tussen het ontstaan van het probleem en de gang naar de rechter. De oplossing zit in het voorkomen van problemen – in ieder geval problemen waar de overheid tegenover de burger komt te staan. Misstappen, vaak begaan door weinig zelfredzame mensen die verdwaald zijn in een maatschappelijk of bureaucratisch oerwoud, – en tegen zichzelf beschermd hadden moeten worden – vragen om een andere oplossing dan een juridische, ook als het om schulden of onaangepast gedrag gaat. Zeggen dat niet-zelfredzame mensen hun juridische sores eerst maar eens met zelfredzaamheid moeten oplossen is hetzelfde als tegen een slechtziende te snauwen dat hij voortaan beter uit zijn doppen moet kijken.

Worden wij door nieuwe technologie bedreigd of geholpen?

Ongetwijfeld allebei. Technologische ontwikkelingen roepen nieuwe juridische vragen op en kunnen de advocatuur aan nieuw gereedschap helpen. Maar er kan ook steeds meer door de rechtzoekenden zelf via internet binnen worden gehaald, zowel knowhow als de weg naar niet-advocatuurlijke concurrentie. Ook vergaande automatisering van de procesgang is aanstaande: Amerikaanse computers produceren in zelfs niet zo eenvoudige zaken vonnissen die levende rechters niet beter doen. Deep Mind versloeg de beste Go-speler van vlees en bloed met een zet die de mensheid 3000 jaar lang als blunder had weggehoond. Maar toen niet zo lang geleden een computer de opdracht kreeg om een gedicht in de geest van Emily Dickinson te schrijven, kwam hij niet verder dan het zonder plan door elkaar gooien van haar fraaie strofen, volstrekt zonder pointe. Laten wij hopen dat rechters en advocaten dichter bij poëzie staan dan bij bordspelletjes…